Er
liggen op veel Friese kerkhoven piloten en bemanningsleden van de geallieerde
luchtmacht begraven. Ze staan allemaal op de site van het verzetsmuseum. Ik
tel 535 namen en dat zijn alleen nog maar de mannen die boven Friesland naar
beneden gekomen zijn. Achter al die namen zit een gezicht en een verhaal. Ik
loop geregeld langs de begraafplaats van Akkerwoude in Damwoude. Vanaf het
trottoir zie je duidelijk de grafstenen van de omgekomen geallieerde vliegers.
Ik wil proberen, om met een verhaal, die witte grafstenen een
beetje kleur te geven. Het
is 1 mei 1943. In Dantumadeel is de melkstaking aan de gang. Het zijn
angstige dagen. De bevolking mag vanaf acht uur ’s avonds niet naar buiten.
Om kwart voor drie in de nacht vliegt er over Rinsumageest een fel brandend
vliegtuig. Het is een Stirlin, een zware bommenwerper. Sommige inwoners horen
aan het afwijkende motorgeluid dat er iets niet in orde is. In Damwoude bij
de Borken stort het toestel neer. Hoewel
je ’s nachts niet naar buiten mag, gaan een paar mensen toch kijken.
Misschien kunnen ze nog hulp bieden. Onder hen is Jacob Klok. Tussen de
resten van het vliegtuig vinden ze vijf lichamen en even verderop vinden ze
nog iemand die waarschijnlijk geprobeerd heeft om het vliegtuig te verlaten,
maar zijn parachute ging niet open. Zes bemanningsleden zijn omgekomen. De
Duitsers komen en zij bewaken dagenlang de brokstukken. Op
maandag vindt de begrafenis plaats. Dat is tijdens de melkstaking. Om de
staking te breken hebben de Duitsers het standrecht afgekondigd. Dat betekent
dat overal waar een groepje mensen bij elkaar staat, dat daar op geschoten
kan worden. Toch komen veel mensen kijken bij de kerk van Akkerwoude om zo de
laatste eer aan deze jongens te brengen. Het zijn: Arther Emms; A.E. , boordschutter Ernest C.
Hallding; piloot, 22 jaar Louis Nutik;
radiotelegrafist, 20 jaar Norman A. Peachey;
bommenrichter 32 jaar Harold Sobel; H.
boordschutter, 20 jaar Geoffrey Wragge; navigator en piloot,
23 jaar
Als
je de graven een beetje beter bekijkt dan zie je dat er twee stenen bij zijn met een
Davidsster. Dat zijn de graven van Louis Nutik en Harold Sobel. Die zijn van
Joodse afkomst. Alle bemanningsleden behoren tot de Royal Air Force, de
Britse luchtmacht. Er
is nog een zevende bemanningslid. Het is sergeant Curley Painter. Hij landt met zijn parachute bij
Galgehoog in Rinsumageest. De boer, die ’s morgens vroeg de paarden in de wei
laat, vindt hem. De dokter van Damwoude wordt gebeld en deze verzorgt hem. De
piloot is behoorlijk gewond en daarom kunnen ze hem niet buiten de Duitsers
om naar Engeland smokkelen. Bovendien zijn er al teveel mensen die de piloot
hebben gezien. In
1969 schrijft deze Painter in een brief wat er die nacht is gebeurd. Aan de
hand van die brief beschrijf ik zijn verhaal. ‘Ons
vliegtuig is een Stirling, een viermotorige bommenwerper. Wij behoren tot het
7e squadron van de basis Oakington in Engeland. Wij moeten in de
nacht van 30 april op 1 mei 1943 Bocholt aan de Roer bombarderen. Ons
squadron moet andere bommenwerpers de weg en het doel wijzen. Wij hebben
daarom hoofdzakelijk lichtkogels en doelaanwijzers bij ons en ook nog 3
bommen van 2000 pond voor als het bombarderen begint. Ieder
van ons heeft in het vliegtuig zijn eigen taak. Ik ben boordwerktuigkundige,
dat betekent dat ik de technicus ben. Ik zorg voor de motoren e.d.. Hieronder
zie je de navigator, hij moet onderweg precies bijhouden en uitzoeken waar we
ons bevinden en waar we heen moeten en waar we de bommen moeten gooien. Op
1 mei 1943 ben ik jarig en word ik 21 jaar. Die verjaardag verloopt heel
anders dan ik mij heb voorgesteld. Vlak voor Bocholt hebben we een groot
probleem met onze uitrusting en volgens de voorschriften in die
omstandigheden, keren we om. Kort daarna, op de terugreis, merken we dat een
Duitse nachtjager achter ons aan zit. Onze schutters proberen hem kwijt te
raken, maar dat lukt niet. Dichtbij de Nederlandse kust raakt een lange
stroom granaten ons van onderen. Bij
die aanval wordt onze piloot, de navigator en onze bommenwerper gedood. Dicht
bij mij ontploft zo’n 20 mm granaat. Ik raak gewond aan mijn linkervoet. Er
ontstaat brand in het ruim voor de bommen en in de romp. Ik zie dat de beide
rechter motoren en de rechter vleugel, waar onze brandstof in zit, in brand
vliegen. Het
volgende dat ik me herinner is dat ik mij in het achterste deel van de romp
bevind. De rook is erg dicht, maar ik slaag erin de achterdeur te openen.
Beneden me zie ik duidelijk de grond en ik besef dat we steil naar beneden
duiken en dat we het toestel niet meer onder controle hebben. Ik zie van de
overige bemanning, de twee schutters en de radiotelegrafist, geen teken van
leven meer. Alleen maar allemaal vlammen in de romp. Omdat
we dicht bij de grond zijn en ik niet wil verbranden, laat mij uit het
toestel glijden en daarbij klap ik met mijn hoofd tegen het staartstuk. Mijn
helm redt mij. Vrijwel op dat moment ontploft het toestel. Door de explosie
vliegen mijn laarzen weg en opent zich mijn parachute nog voor ik aan het
ripcord (de greep waarmee je de chute opentrekt) getrokken heb. Kort daarna
raak ik de grond. Ik ben gewond maar ik ben vooral blij dat ik nog leef. Het
wrak van mijn vliegtuig brandt en ik kan de munitie horen exploderen. De
bommen ontploffen ongeveer 2 minuten na de crash. Tijdens de nacht probeer ik
weg te komen, maar door de wonden aan mijn handen en voeten en door
bloedverlies, kom ik niet ver. Als het licht wordt, kan ik een boerderij
zien. Gelukkig komt er iemand aan. Ik zie een jongeman en ik blaas op mijn
fluitje. Hij komt me helpen en haalt de dokter die mij verzorgt en mij daarna
naar de politiepost in Damwoude brengt. Het is dan ongeveer zeven uur in de
ochtend. Aangezien
ik ziekenhuishulp nodig heb en veel kinderen mij gezien hebben, besluiten ze
mij aan de Duitsers over te leveren. De Duitsers brengen mij naar het
ziekenhuis in Leeuwarden voor röntgenfoto’s. Ik blijf daar tot 10 mei en ik
word daar goed behandeld. Ik lig op dezelfde zaal als een aantal patiënten
van de Duitse luchtmacht. Op een dag krijg ik bezoek van een Duitse officier
en die vertelt mij dat al mijn bemanningsleden zijn omgekomen en op de
begraafplaats van Damwoude (Akkerwoude) liggen. Van
Leeuwarden ga ik per brancard naar Frankfurt. In juni wordt ik naar een
oorlogsziekenhuis in Kassel gebracht. Daar blijf ik tot eind oktober 1943.
Dan zijn mijn wonden genezen. Hierna
kom ik in een kamp bij Memel. Het heet Stalag Luft VI. Later verhuis ik
helemaal naar Stettin aan de Oostzee. In dit kamp zitten 4000 Amerikaanse en
600 Engelse vliegeniers en bemanningsleden. De behandeling in dit kamp is
soms slecht. In onze groep krijgen we twee aan twee handboeien aan en dan
moeten we van het station naar het kamp tussen een lange rij van Duitse bewakers
doorlopen. De Duitser gebruiken daarbij hun laarzen, vuisten, geweren en
bajonetten. Er worden honden losgelaten en die mogen gevangen aanvallen. Dit
is de standaardmethode voor alle gevangen die net aankomen. Kort na onze
aankomst horen we dat er een aanslag op Hitler geweest is. Na
kerst 1944 zorgt de komst van de Russen er voor dat we weer moeten verhuizen.
We lopen dwars door Duitsland. Daar doen we zes weken over en we krijgen
alleen ’s nachts wat halfgare aardappels. Door het gebrek aan voedsel en
door het weer, sterven een aantal gevangenen. Van een aantal, die ontsnappen,
horen we niets meer en we denken dat die doodgeschoten zijn door de SS. Bij
aankomst in Stalag 357 in Fallingbostel ontdekken we dat we op een hongerdieet
gezet worden. Gelukkig is het einde van de oorlog in zicht. Tijdens
mijn twee jaar als oorlogsgevangene behandelen de Duitsers mij over het
algemeen in overeenstemming met de Conventie van Genève (In de conventie van
Genève is vastgelegd hoe krijgsgevangen behandeld moeten worden). Het voedsel
bestaat in alle kampen uit kleine rantsoenen, maar gelukkig ontvangen we wel
voedselpakketten van het Rode Kruis. Half
april 1945 beginnen de Duitsers alle gevangenen naar het noorden richting
Denemarken te verplaatsen. Ik heb genoeg van het marcheren en verberg mij in
het kamp. Na twee dagen keert de groep terug, omdat de weg door de Britse
troepen is afgesneden. Het elfde pantserdivisie bevrijdt ons dan’ Op 28 april
1945 word ik naar Brussel gebracht. Dan ga ik met een Lancaster vliegtuig op
1 mei, precies twee jaar na de crash bij Damwoude, terug naar Londen. Dat
herinnert mij eraan dat toen ik bij jullie in Damwoude was, op 1 mei 1943,
dat jullie mij geregeld vroegen hoe lang de oorlog nog zal duren. Ik zei toen
tegen iedereen: ‘Nog twee jaar’. Ik had het dus bijna voor 100% goed geschat.
Andere bronnen over 1 mei 1943 Hieronder
zie je twee Duitse bronnen en één uit Damwoude met een beschrijving van wat
er op 1 mei 1943 gebeurt.
Na de oorlog Op
1 mei 1950 komt Painter voor de tweede keer naar Friesland. Hij logeert bij
dokter R.D. Tuin die hem in de oorlog behandeld heeft. Ze bezoeken de plaats
in Rinsumageest waar Painter geland is. Ze gaan naar de plek waar het toestel
met zijn bemanningsleden is neergestort en natuurlijk bezoekt Painter de
graven op de begraafplaats van Akkerwoude. Andere oorlogsgraven Dit
is slechts één verhaal over één bemanningslid van een naar beneden geschoten
bommenwerper. In Dantumadeel komen vijf vliegtuigen neer. Behalve de
oorlogsgraven van Akkerwoude, liggen er ook op de begraafplaatsen van
Murmerwoude 8 bemanningsleden, in Westergeest liggen ook 8 en in Driesum 4. Over
al die mannen en over de mannen die de crash met een parachute hebben
overleefd, kun je een verhaal schrijven zoals dat van Curley Painter. In het
archief van de gemeente Dantumadeel kun je er informatie en foto’s over
vinden. Al die jonge mannen dragen een stukje bij aan onze bevrijding. |