3.1 De Grieken

De geschiedenis is verdeeld in tien tijdperken. Het tijdperk van de Grieken en de Romeinen is van?
1. 3000 v.C. tot 500 na Chr.
2. tot aan 3000 v.C.
3. 500 tot 1500 na Chr.
4. 1500 tot 500 v.C.
Wanneer was het hoogtepunt van de Griekse beschaving?
1. 500 v.C. tot 300 v.C.
2. 800 v.C. tot 500 v.C.
3. 3000 v.C. tot 500 v.C.
De Grieken leefden in allemaal kleine staten. Hoe noemen we zo'n Griekse stadstaat?
1. polis
2. politiestaat
3. poleis
4. politicos
Hoe heet de burchtheuvel van Athene?
Griekenland was een landbouwstedelijke samenleving. Kruis 3 dingen aan die daar bij horen
1. handel met overzeese gebieden
2. het verbouwen van olijven
3. veel ambachten
4. geregeld op jacht gaan
5. veel markten
Slechts 20% van de Griekse grond is geschikt voor landbouw. Toen er door groeiende bevolking een tekort aan landbouwgrond kwam hoe losten ze dat probleem op.
1. Ze emigreerden naar andere gebieden.
2. Ze lieten geen buitenlanders meer het land binnen.
3. Ze gingen over op verdienen aan het toerisme
4. Ze stichtten kolonies
De Grieken stichtten kolonies in het Middellandse zeegebied. Kruis aan welke steden vroeger Griekse kolonies waren.
1. Napels
2. Marseille
3. Byzantium (Istanbul)
4. Madrid
5. Rome
Welke beroepen horen bij nijverheid?
1. smid
2. bakker
3. pottenbakker
4. boer
5. visser
6. wever
Welke dingen namen de Grieken over van andere culturen?
1. het schrijven
2. het betalen met geld
3. de democratie
4. de Olympische Spelen
5. het geloof in Zeus Poseidon en Hades
Welke zin is juist?
1. In Athene bestond de bevolking uit 4 sociale lagen; 1. mannen, 2. buitenlanders, 3. vrouwen en 4. slaven.
2. In Athene bestond de bevolking uit 4 sociale lagen; 1. mannen, 2. vrouwen, 3. buitenlanders en 4. slaven.
3. In Athene bestond de bevolking uit 3 sociale lagen; 1. de soldaten, 2. 2 de. vrouwen en 3 de overwonnenen die als slaven werkten
Wat waren de twee belangrijkste stadstaten?
1. Athene
2. Sparta
3. Efeze
4. Corinthe
5. Delphi
6. Olympia