4.4 De opkomst van het christendom

Invuloefening

Vul de gaten in. Druk dan op "Check" om jouw antwoorden te controleren.
In de provincie leefden joden met hun monotheïstische , het jodendom. In 70
n.C. sloegen Romeinse legers een joodse neer. Ze verwoestten de joodse in Jeruzalem en dwongen joden zich te verspreiden over het hele Romeinse rijk.
Omstreeks 30 n.C. had Jezus Christus in Judea een monotheistische godsdienst gesticht, het . Na zijn dood aan het kruis verspreidden volgelingen het geloof over het rijk. Het christendom werd populair omdat christenen iedereen als behandelden. Een tijd lang werd het christendom door Romeinse keizers totdat keizer Constantijn in 312 het christendom weer toestond en zelf werd. In 394 werd het christendom , de enig toegestane godsdienst in het rijk. Er ontstond een christelijke organisatie, de kerk. Deze kwam onder leiding van de , de bisschop van Rome.

= godsdienstig leider van een gebied in de rooms-katholieke kerk
godsdienstvrijheid = het recht om zelf een godsdienst te kiezen
kerk = (1) christelijk gebedshuis (2) organisatie van christenen
= persoon die zijn leven geeft voor zijn geloof
paus = titel van de leider van de rooms-katholieke kerk, de bisschop van Rome
rooms-katholiek = wat hoort bij de kerk onder leiding van de paus