H.1. Alle vragen doorelkaar

Wanneer reed in Nederland de eerste stoomtrein?
1. 1810
2. 1839
3. 1850
4. 1860
Pas vanaf welk jaar kwam in Nederland de industriële ontwikkeling goed op gang?
1. 1840
2. 1850
3. 1860
4. 1870
5. 1880
In welke tak van de industrie werden voor het eerst stoommachines ingevoerd?
In welk jaar werd het Noordzeekanaal geopend
1. 1839
2. 1879
3. 1890
4. 1900
Vanaf welk jaar ging Nederland in hoog tempo industrialiseren.
1. 1839
2. 1870
3. 1880
4. 1890
Wat zijn 3 oorzaken van de snelle industriële ontwikkeling in Nederland na 1890?
1. Nederland profiteerde van de groeiende wereldhandel
2. Nederland deed vanaf het begin van de industriële ontwikkeling direct goed mee.
3. De Nederlandse havens voerden steeds meer grondstoffen door naar Duitsland en dat leverde veel werk op.
4. Op de werdltentoonstelling van 1851 in London liet Nederland zien dat ze op industrieel gebied bij de top van de wereld hoorden.
5. Door de bevolkingsgroei waren er voldoende arbeiders en meer klanten voor de nieuwe producten.
Rond 1900 leek er een nieuwe tijd te zijn aangebroken. Welke zinnen horen bij deze stelling?
1. Elektrisch licht, koken op fabrieksgas en het gebruik van kunstmest veranderden Nederland ingrijpend.
2. Na 1890 haalde Nederland zijn achterstand in en brak de industrie goed door.
3. Bij elke eeuwwisseling hebben de mensen het idee dat er een nieuwe tijd aanbreekt.
4. Rond 1900 maakten de mensen kennis met de eerste auto's, vliegtuigen, films en steeds meer mensen lazen een krant.
Jij komt later in de dienstensector, de industriële sector of de landbouwsector te werken. De omvang van die sectoren veranderde na 1900. Kruis de juiste zinnen aan.
1. De productie in de landbouw steeg maar het aantal arbeidskrachten nam af.
2. De productie in de industrie steeg maar het aantal arbeidskrachten nam af.
3. De dienstensector groeide het meest.
4. De productie in de landbouwsector nam af en daardoor ook het aantal arbeidskrachten.
5. De productie in de hele Nederlandse industrie daalde na 1960 door de opkomst van de lageloonlanden.
De bevolking van Nederland nam toe. Welke combinatie van jaartallen en aantallen is juist?
1. 1850 - 3 miljoen inwoners
  1900 – 5 miljoen
  1920 – 7 miljoen
  1950 – 10 miljoen
  2000 – 16 miljoen
2. 1850 - 2 miljoen inwoners
  1900 – 4 miljoen
  1920 – 6 miljoen
  1950 – 8 miljoen
  2000 – 16 miljoen
3. 1850 - 3 miljoen inwoners
  1900 – 4 miljoen
  1920 – 5 miljoen
  1950 – 10 miljoen
  2000 – 16 miljoen
De bevolking van Nederland nam in de 20e eeuw toe van 3 miljoen naar 16 miljoen. Welke zinnen hebben daarmee te maken.
1. Door de aanleg van riolering en waterleiding stierven minder mensen aan besmettelijke ziekten zoals tyfus en cholera.
2. Er werden meer kinderen per gezin geboren.
3. Door korter werken, gezondere voeding en betere hygiëne.
4. Door de opkomst van de nieuwe massamedia.
In welke gebieden in Nederland begon de textielindustrie?
1. Twente
2. Brabant
3. Friesland
4. Holland
5. Groningen
Nederland was later dan de omringende landen met de industrialisatie. Welke zinnen hebben daar mee te maken?
1. Nederlanders investeerden liever in de koloniale handel in Nederland-Indië
2. Nederland had minder grondstoffen in de bodem dan Engeland of Duitsland.
3. Nederlandse beleggers staken hun geld liever in buitenlandse bedrijven die veel winst maakten.
4. Nederland had een veel ongunstiger ligging dan Duitsland of België.
5. Nederlanders kijken altijd liever de kat uit de boom in plaats van zelf het avontuur op te zoeken.
Het aantal mensen dat in de landbouw werkte nam in de 20e eeuw af van 30% naar 2%. Toch nam de productie van die sector enorm toe. Wat is de belangrijkste oorzaak voor dit verschijnsel.
Welk begrip past het best bij dit plaatje?
1. huisnijverheid
2. mechanisatie
3. industrialisatie
4. massaproductie
Wat waren in de 19e eeuw de belangrijkste vervoersmiddelen?
1. koets en trekschuit
2. stoomtrein en paardentram
3. hondenkar en paard en wagen
In de 20e eeuw werd de auto het vervoermiddel. Kruis de juiste zinnen aan.
1. In 1896 reden de eerste twee auto’s in Ned.
2. In 1939 ongeveer 100.000
3. Nu zijn er 7.000.000
4. De opkomst van de auto maakte z'n grootste groei door van 1900 tot 1950
5. Door de komst van de auto verdwenen de meeste stoomtrams.
Welke 4 zinnen over de luchtvaart in Nederland zijn juist.
1. In 1903 maakten de gebroeders Wright de eerste vlucht met een motorvliegtuig.
2. In 1910 begon de luchtvaart in Nederland.
3. Er kwamen voor de tweede wereldoorlog nationale vliegvelden zoals Eelde en Leeuwarden.
4. Schiphol groeide uit tot een grote internationale luchthaven.
5. In 1933 vloog de Pander postjager binnen 50 uur van Schiphol naar Batavia en won daarna de race van Engeland naar Australië.
Hoe was de infrastructuur van Nederland rond 1900? Kruis de 4 juiste zinnen aan.
1. Rond 1900 waren bijna alle steden per trein bereikbaar.
2. De wegen werden verhard.
3. Tussen kleinere plaatsen reden stoomtrams.
4. Er was een netwerk van belangrijke kanalen voor het vervoer per schip.
5. Er ontstond een druk vliegverkeer tussen de belangrijkste Nederlandse steden.
6. In 1896 reden er enige duizenden auto's in ons land.
Na 1900 kwamen er nieuwe massamedia. Kruis de nieuwe aan.
1. de krant
2. radio
3. televisie
4. bioscoop
5. dorpsomroeper
6. telefoon
De Nederlandse samenleving werd na 1900 meer een eenheid. De mensen gingen ook meer opelkaar lijken. Kruis de juiste oorzaken aan.
1. Nieuwe transport- en communicatiemiddelen brachten de mensen meer met elkaar in contact.
2. Plattelanders die naar de stad verhuisden raakten hun dialect of streektaal kwijt en gingen 'stadse' kleding dragen.
3. In 1900 bepaalde de leerplichtwet dat kinderen naar school moesten. Daar leerden ze de Nederlandse taal.
4. Door de verzuiling nam de eenheid onder de bevolking toe.
Na de WO2 werd er steeds minder gebruik gemaakt van stoomtrams tussen de kleinere plaatsen. Waar kwam dat door.
1. De welvaart nam af en de kaartjes werden te duur.
2. Door de opkomst van de bus, de brommer en de auto.
3. De stoomtram werd verboden omdat ze de lucht te veel vervuilden.
Er trokken tienduizenden mensen van het platteland naar de stad. Hoe noemen we dat verschijnsel.
Door de industrialisatie en urbanisatie groeiden de steden en namen de dorpen in omvang af. Hoe noemen we het verschijnlijk dat in een land de steden steeds groter worden en steeds meer mensen in een stad wonen.
Noem 3 oorzaken van de verstedelijking.
1. de bevolking groeide
2. mechanisatie
3. industrialisatie
4. opkomst massamedia
5. betere sexuele voorlichting
6. de groei van het aantal forenzen
Nederland veranderde na 1900 vrij snel. Kruis vier grote veranderingen aan.
1. groei van de steden
2. mechanisatie in de landbouw
3. verandering van werk voor de arbeiders
4. komst van een lokale vliegvelden zoals Drachten en vliegveld Ameland
5. massaconsumptie
Welke begrippen en omschrijvingen passen bijelkaar. Kies het juiste antwoord.
1. massaconsumptie = veel producten in korte tijd maken
  massaproductie = zeer veel mensen kopen producten
  communicatiemiddelen= middelen waarmee informatie de bevolking kan bereiken
  massamedia = apparaten om met anderen in contact te komen
2. massaconsumptie = zeer veel mensen kopen producten
  massaproductie = veel producten in korte tijd maken
  communicatiemiddelen= apparaten om met anderen in contact te komen
  massamedia = middelen waarmee informatie de bevolking kan bereiken
3. massaconsumptie = zeer veel mensen kopen producten
  massaproductie = veel producten in korte tijd maken
  communicatiemiddelen= middelen waarmee informatie de bevolking kan bereiken
  massamedia = apparaten om met anderen in contact te komen
Welke zinnen passen bij de ontwikkeling in de 20e eeuw? Kruis de 3 juiste zinnen aan.
1. Voor de industrialisatie waren er kleine bedrijven met een tiental arbeiders.
2. Door de industrialisatie ontstonden er bedrijven met duizenden arbeiders.
3. De afstand tussen baas en arbeider werd kleiner.
4. Arbeiders gingen zich organiseren in vakbonden en politieke partijen.
De baas wil zoveel mogelijk winst maken en vervolgens de winst weer in zijn bedrijf stoppen. Hoe noemen we dit verschijnsel.
Welke 3 zinnen over de arbeidsomstandigheden rond 1900 zijn juist.
1. Arbeiders hadden geen rechten en werden zo op straat gezet.
2. De baas wil zoveel mogelijk winst maken en ze zagen de arbeiders als een kostenpost die zo laag moest blijven.
3. Door de opkomst van de massamedia kende de baas zijn arbeiders goed.
4. In de fabriek van Regout in Maastricht werkten in 1887 zo’n 800 arbeiders. Een arbeider uit die fabriek noemde hen: ‘Arme slaven op weg naar de hel van warmte’.
5. Kinderen onder de twaalf jaar maakten lange werkdagen in de fabriek.
De arbeiders gingen zich organiseren. Van wie is de oproep: ‘Proletariërs aller landen verenigt u’.
Karl Marx is de grondlegger van:
1. het communisme en socialisme
2. het liberalisme
3. het confessionalisme
Er was geen eenheid onder de arbeiders in Nederland. Welke zinnen hebben daarmee te maken.
1. De SDB van Ferdinand Domela Nieuwenhuis wilde de klassenstrijd winnen door een revolutie.
2. De SDAP van Pieter Jelles Troelstra wilde verbetering in het lot der arbeiders door algemeen kiesrecht.
3. Protestanten en katholieken richtten vakbonden en politieke partijen op voor de christelijke arbeiders.
4. Door het verplichte onderwijs kon iedereen zelf wel strijden voor verbetering. De arbeiders hadden rond 1900 geen behoefte aan eenheid
5. Door de verzuiling kende Nederland niet één grote arbeidersbeweging.
Wie is dit en welke zinnen of begrippen horen daar bij?
1. Pieter Jelles Troelstra
2. SDAP
3. Wilde verbetering in het lot der arbeiders door algemeen kiesrecht.
4. Domela Nieuwenhuis
5. Wilde de klassenstrijd winnen door een revolutie.
6. SDB
Wie is dit en welke zinnen of begrippen horen daar bij?
1. Pieter Jelles Troelstra
2. SDAP
3. Wilde verbetering in het lot der arbeiders door algemeen kiesrecht.
4. Domela Nieuwenhuis
5. Wilde de klassenstrijd winnen door een revolutie.
6. SDB
Welke zin past het beste bij het jaar 1917
1. algemeen mannenkiesrecht
2. algemeen mannenkiesrecht en vrouwenkiesrecht
3. algemeen vrouwenkiesrecht
4. actief kiesrecht voor vrouwenen passief kiesrecht voor mannen
Welke zin past het beste bij het jaar 1919
1. algemeen mannenkiesrecht
2. algemeen kiesrecht
3. algemeen vrouwenkiesrecht
4. actief kiesrecht voor mannen en passief kiesrecht voor vrouwen
Hoe noemen we organisaties van werknemers die streven naar verbetering van lonen en arbeidsomstandigheden
Welke combinatie van begrippen en omschrijvingen is juist,
1. Karl Marx - klassenstrijd
  kapitalisme - winststreven
  SDAP - algemeen kiesrecht
2. Karl Marx - klassenstrijd
  kapitalisme - algemeen kiesrecht
  SDAP - winststreven
3. Karl Marx - algemeen kiesrecht
  kapitalisme - winststreven
  SDAP - klassenstrijd
Welke zin is juist?
1. Door de industrialisatie werd Nederland veel afhankelijker van het buitenland.
2. Door de industrialisatie werd Nederland veel welvarender en veel minder afhankelijk van het buitenland.
3. Doordat de industrialisatie in Nederland en de omringende landen zo ongeveer gelijktijdig plaatsvond veranderde de onderlinge afhankelijkheid van de landen niet.
Welke zinnen horen bij de economische crisis van de jaren dertig van de 20e eeuw?
1. In 1929 veroorzaakte de crisis in de VS een wereldcrisis.
2. Nederland werd hard en lang door deze crisis getroffen.
3. Perioden van economische bloei en crisis horen bij de industriële revolutie.
4. Door de industrialisatie werd Nederland veel afhankelijker van het buitenland.
5. Door de industrialisatie werd Nederland minder afhankelijk van het buitenland en kwam economische crisis minder vaak voor..
Welke zin past het beste bij dit affiche uit 1942
1. In het begin tijdens de bezetting bloeide de Nederlandse economie op.
2. Mannen moesten naar Duitsland om te werken.
3. Veel Friezen kregen werk bij de aanleg van vliegveld Leeuwarden
Na de oorlog moest de schade hersteld worden (hard werken voor een laag loon). Hoe noemen we de periode van 1945 tot 1955 met één woord.
Na WO2 kwam de VS met een groot hulpprogramma voor alle landen die geleden hadden onder de oorlog. Hoe heet dat hulpprogramma?
Welke 3 begrippen passen bij het harmoniemodel en de geleide loonpolitiek
1. staken
2. niet staken
3. arbeidsonrust en hoge lonen
4. hard werken voor een vast laag loon
5. Een periode van arbeidsrust en sterke opbloei van de economie.
Welke 4 zinnen passen bij de periode 1960 tot 1972.
1. De lonen gingen snel omhoog en kwam er een tijd van ongekende welvaart.
2. Auto’s, tv’s en koelkasten werden massaproducten.
3. Jongeren gingen veel langer naar school.
4. Werkloosheid
5. Komst gastarbeiders
6. Periode van economische crisis
Door concurrentie van 'lageloonlanden' verdween de textielindustrie en de scheepsbouw kreeg het moeilijk. Bij welke periode hoort deze zin?
1. 1900 -1940
2. 1945 - 1955
3. 1955 - 1970
4. 1970 - heden
Welke zinnen over de economie in Nederland passen bij de eerste oorlogsjaren (1940-1942)? Kruis de 2 juiste zinnen aan.
1. Bedrijven kregen veel Duitse orders
2. De Duitsers besteedden flink.
3. De economie kwam tot stilstand.
4. Nederlandse mannen moesten naar Duitsland om te werken.
Na 1960 brak er een periode van economische bloei aan. Welk begrip of welke zin past daar het beste bij?
1. geleide loonpolitiek
2. Marshallhulp
3. de lonen stijgen
4. harmoniemodel
Wat is de juiste historische volgorde?
1. grote economische wereldcrisis
  Duitse troepen bezetten Nederland
  periode van wederopbouw
  einde geleide loonpolitiek
2. Duitse troepen bezetten Nederland
  grote economische wereldcrisis
  periode van wederopbouw
  einde geleide loonpolitiek
3. einde geleide loonpolitiek
  periode van wederopbouw
  grote economische wereldcrisis
  Duitse troepen bezetten Nederland
4. periode van wederopbouw
  einde geleide loonpolitiek
  Duitse troepen bezetten Nederland
  grote economische wereldcrisis
Marshallhulp past het best bij de welke periode?
1. 1940-1945
2. 1945-1955
3. 1955-1970
4. 1970 - tot heden
Welke 5 zinnen passen bij de 20e eeuw?
1. Door de leerplichtwet van 1900 gingen alle kinderen van 6 tot 12 jaar naar school.
2. De industrie had behoefte aan goed geschoold personeel
3. Kinderen uit arbeidersgezinnen kregen de kans hogerop te komen.
4. Na WO2 volgden steeds meer jongens en meisjes hoger onderwijs.
5. In de 20e eeuw gaan de arbeiders er gigantisch op vooruit.
6. In de 20e eeuw gaan de arbeiders er niet veel op vooruit.
7. De kloof tussen rijk en arm wordt in Nederland in de 20e eeuw groter.
Welke nadelen van de industrialisatie kun je noemen. Kruis de 4 belangrijkste nadelen aan.
1. overproductie
2. milieuvervuiling
3. broeikaseffect
4. het opraken van grondstoffen
5. toenemende massacommunicatie
6. globalisering
Welke zinnen zijn juist.
1. Er is een overeenkomst tussen deze soepuitdeling rond 1800 en de huidige voedselbank.
2. Door de industrialisatie nam de armoede toe
3. Door de industrialisatie nam de armoede in Nederland af.
4. Er is geen enkele overeenkomst tussen deze soepuitdeling rond 1800 en de huidige voedselbank.
Door de industrialisatie veranderde Nederland. Kruis de 4 zinnen aan die daar mee te maken hebben.
1. er kwamen meer banen
2. de lonen stegen meer dan de prijzen
3. veel producten werden goedkoper
4. veel meer mensen kochten nu luxe producten
5. de lonen stegen maar de prijzen stegen nog sneller
6. slechts een klein gedeelte van de Nederlandse bevolking heeft geld om luxe producten te kopen
Wat bedoelen we met sociale mobiliteit?
1. Wie voor een dubbeltje (oude munt van 10 cent) geboren is wordt nooit een kwartje (oude munt van 25 cent).
2. De mogelijkheid om in de samenleving door een betere baan hogerop te komen.
3. Het snel verplaatsen van hier naar daar.
4. Het toenemend gebruik van sociale media zoals hyves, facebook en twitter.
In 1900 stelde de overheid de leerplicht in. Wat was de belangrijkste oorzaak voor het invoeren van de leerplicht?
1. de industrialisatie
2. de angst voor het communisme
3. de snelle bevolkingsgroei
4. de urbanisatie
Waar demonstreren deze mensen tegen?
1. de milieuvervuiling
2. de kloof tussen rijk en arm
3. de komst van buitenlanders
4. de financiële praktijken van de banken
Wat wilde de overheid met dit affiche bereiken?
1. kaarsverlichting is gezelliger dan electrische verlichting
2. wees zuinig met energie, gebruik duurzame energie en geen fossiele brandstof
3. vertrouw niet op windenergie want als het niet waait moet je een kaarsje gebruiken
4. de poolkappen smelten
Welke overeenkomst is er tussen de financiële crisis van 2007 en die van 2011?
1. De financiële crisis van 2007 kwam doordat banken geld uitleenden aan mensen die het niet terug kunnen betalen. De Eurocrisis in 2011 ontstond doordat banken veel geld uitleenden aan landen die al veel te veel geleend hadden.
2. Er is geen overeenkomst, want die van 2007 was een bankencrisis en die van 2011 een landencrisis omdat landen zoals Griekenland en Italië veel meer geld uitgeven dan er binnenkomt.
3. Overproductie waardoor de bedrijven hun producten niet meer kwijt kunnen.
Wanneer de bedrijven hun producten niet meer kwijt kunnen omdat iedereen al zo'n product heeft, dan is er sprake van.....?
Wanneer handenarbeid vervangen wordt door machines dan spreken we van...?
Film, radio, tv, telefoon, internet en email, noemen we de ............?
1. massamedia
2. sociale media
3. vermaakindustrie
4. afleidingsspeeltjes
Sinds 2010 woont meer dan de helft van de wereldbevolking in een stad. Dit proces heet .....?
Een manier van produceren die er op gericht is om zoveel mogelijk winst te maken noemen we .....?
1. kapitalisme
2. klassenstrijd
3. windhandel
4. communisme