8.3 Wâldhúske De Geast uit ongeveer 1850

Wat wil jij later worden? Heel veel leerlingen beantwoordden die vraag vroeger met ‘boer’, ‘boerin’ of ‘boerenknecht’. Voor de tweede wereldoorlog werkte meer dan de helft van de Nederlandse bevolking nog in de landbouw of de visserij.

 

Momenteel werkt in Nederland nog maar 2% van de beroepsbevolking in de landbouw. Voor jongens of meisjes die niet zelf uit een boerengezin komen, is het bijna onmogelijk boer te worden. Deze paragraaf gaat over de grote veranderingen op de boerderij en het wonen en werken in wâldhúske De Geast.

Wâldhúske De Geast

Mijn beppe leefde van 1878 tot 1980. Ze is bijna 102 jaar oud geworden. Mijn pake en mijn beppe hadden een boerderij. Eeuwenlang veranderde het leven op de boerderij nauwelijks. Tijdens het leven van mijn pake en beppe kwam daar plotseling verandering in. De industrialisatie begon. Er kwamen machines en daardoor veranderde het leven totaal. Die veranderingen zijn nog steeds bezig en lijken steeds sneller te gaan.

De boer en zijn personeel in 1924. Schilderij van Ids Wiersma.  

Tijdens het leven van mijn beppe reden de eerste treinen en trams in Friesland. De paardentram van Veenwouden naar Dokkum werd aangelegd. In 1925 kwam de stoomtram. De eerste auto reed. In 1903 maakten de gebroeders Wright de eerste vlucht met een motorvliegtuig. Er kwamen raketten en in 1969 ging de mens zelfs naar de maan. Dat kon mijn beppe op de televisie zien, want tijdens haar leven waren de radio, de televisie en de telefoon uitgevonden. Op de boerderij van mijn pake werkten elf arbeiders en in het voorjaar seizoenarbeiders om het hooi binnen te halen. Later kwam er een maaimachine om dat werk te doen. Eerst trok een paard de maaimachine, later werd dat een tractor.

Momenteel woont mijn neef op de boerderij van mijn pake en beppe. Hij heeft wel drie keer zoveel koeien en doet het werk met machines en zonder personeel.

Vroeger was een boer een baas die veel arbeiders in dienst had. Al het werk werd met de hand gedaan. Het hele gezin moest meehelpen om elke dag twee keer de koeien te melken. Het maaien werd in het voorjaar door de ‘poepen’ of ‘hannekemaaiers’ met de zeis gedaan. Deze grasmaaiers kwamen uit Duitsland. Een boer had in die periode veel extra arbeiders die hem hielpen om het hooi binnen te krijgen.

  De moderne boer, met zijn melkkelder of melkrobot, zijn indrukwekkende grote tractor met daarachter zware machines, heeft een heel ander leven dan de kleine boeren van vroeger.

Zulke dure machines zijn namelijk alleen maar mogelijk als de boer veel land en veel vee heeft. Daardoor verdwijnen de kleine boeren. Meer dan tweederde van alle boerenbedrijven van zestig jaar geleden in Dantumadeel, zijn nu verdwenen. Kleine boeren verdwijnen, de grote bedrijven nemen hun grond over. Die ontwikkeling gaat nog steeds door.

In Dantumadeel woonden vroeger veel keuterboeren, boeren met een klein aantal koeien. Daarnaast verbouwden ze wat aardappels, tarwe en cichorei. Door de ruilverkaveling, de uitvinding van kunstmest en het gebruik van machines ziet Dantumadeel er nu heel anders uit. Een enorme verandering in vrij korte tijd noemen we een revolutie. Op het boerenbedrijf heeft zich na de tweede wereldoorlog een landbouwrevolutie voorgedaan. Ruwweg kun je die verandering in Friesland als volgt samenvatten: het aantal boeren is gehalveerd, de boeren melken twee keer zoveel koeien als vroeger en die koeien geven twee keer zoveel melk.  

In wâldhúske De Geast in het Sûkereimuseum kun je de verdwenen wereld zien van een keuterboer met zijn vee, gereedschap en akkerbouwproducten. Dit wâldhúske wordt ingericht als een keuterboerderij waar het gezin leefde van een ‘gemengd bedrijf’, oftewel van een paar koeien en wat akkerbouw.

Rondleiding Stel dat jij in het museum straks een rondleiding mag geven. Wat vertel je dan aan de bezoekers? Hieronder volgt wat informatie die je bij een rondleiding zou kunnen gebruiken. 

Achterkant wâldhúske De Geast okt. 2007

Welkom in wâldspultsje 'De Geast'! Dit woudhuisje is gebouwd in 1850 en bestaat uit twee gedeelten: een voorhuis en een achterhuis. We gaan door de achterdeur naar het achterhuis. Pas op jullie hoofd, want de deur is veel lager dan onze tegenwoordige deuren. De deur bestaat uit twee delen, een boven- en een onderdeur.

 Zo, we staan nu binnen. We laten het bovendeurtje open, dan valt er wat meer licht in de ruimte en komt er wat frisse lucht binnen.

 Links in de hoek zie je de deur naar het voorhuis. De ruimte hier links wordt het bûthúske genoemd. Bij grotere boerderijen zie je in het bûthús de koeien in een lange rij op stal staan.

In wâldhúskes was lang niet altijd een stal. Toch werd de ruimte aan de kant van de deur naar het voorhuis wel altijd het bûthúske genoemd. 

Kijk ook eens naar de vloer. Onder elk huisje in het museum ligt een betonnen vloer met vloerverwarming. Dat is een slimme oplossing van de architect, want de huizen die hier staan hebben éénsteensmuren, zijn niet geïsoleerd en worden daardoor erg vochtig. De vloerverwarming houdt de huisjes droog. Zonder de vloerverwarming verrot de boel. Vroeger hadden huizen natuurlijk geen vloerverwarming. Zelfs geen beton en meestal zelfs geen stenen op de grond. De grond bestond gewoon uit een laag klei.

 In het bûthús stond ook het ark (gereedschap) en de potten, pannen en teilen om de was te doen. Verder zie je hier de ruimte voor de geiten, de schapen en de kippen. In de hoek staat it tontsje, dat is het toilet. Er zijn ook wâldspultsjes die buiten een apart húske als toilet hebben. De inhoud van de ton verdween niet in het riool, maar ging als mest over de groentetuin. Van mestoverschotten, ammoniakvervuiling en het injecteren van mest hadden ze nog nooit gehoord.

Het klopt dat je geen rol wc-papier ziet. Daarvoor gebruikten de mensen stroken krantenpapier.

Mijn dochter was een paar jaar gelden met een groep jongeren uit Damwoude naar Maerîste in Roemenië. Daar sliep ze bij mensen die ook nog zo'n húske op het erf hadden staan. Er zat geen deur voor. Als je nodig naar het toilet moest en je zag al iemand zitten, dan wachtte je gewoon even tot het toilet vrij was. 'Dat moest wel wennen', zei ze.  

Alles wat je hier in het museum ziet, lijkt verleden tijd, Toch leven veel mensen op de wereld nog zoals de mensen hier honderd jaar geleden in Dantumadeel. Of zelfs nog veel armoediger. Zoals er hier in een eeuw enorm veel verbeterd is, zo kan dat overal gebeuren.

We gaan nu naar het foarhûs, het woongedeelte. Pas op voor de klompen die hier staan! Jij mag je schoenen aanhouden, maar de bewoners gingen hier op sokken of op klompsokken het voorhuis binnen. Klompsokken waren leren sokken waardoor de sokken minder snel versleten.

 We komen eerst in het kleine gangetje. Aan het eind daarvan zie je de voordeur. Die deur werd nauwelijks gebruikt. Buren en bekenden kwamen via de achterdeur binnen. Daar deden ze de klompen uit. Op sokken liepen ze dan door naar de kamer. 

De kamer is ongeveer drieënhalve meter lang en breed. De vloer is van hout. Aan de raamkant zie je twee ramen, daar tussenin staat de kachel. Aan de wand er tegenover zie je de deurtjes naar de twee bedsteden.

Er tussenin hangt een diggelkastje, een ondiepe kast met het servies. Onder de bedsteden is de ruimte waar de aardappelen opgeslagen konden worden. Bij grote gezinnen sliepen daar ook kinderen in een houten bak of gewoon in wat stro. Kijk ook even in de bedsteden. Die zijn erg klein, want de mensen waren vroeger kleiner. Nederlanders van nu zijn gemiddeld het langst van de hele wereld.

Dat komt omdat we nu veel gezonder wonen, werken, eten en slapen. Op het voeteneind van de bedstee zit een houten bak: de krêbe. Dat was de wieg voor de baby. Die sliep daar tot hij er niet meer in paste of tot er een nieuw broertje of zusje kwam.

   Tot slot nog even een blik in het keldertje. Daar werd het voedsel bewaard. Voedsel bewaren is tegenwoordig een makkie, je stopt het in de koelkast of vriezer. Maar vroeger waren er geen koelkasten, vriezers en conservenblikken. Vrouwen kookten de groentes in de zomer, stopten ze dan in wekflessen en bewaarden die in de kelder. Bonen en kool werden in het zout gelegd. In de schoorsteen werd spek gerookt. Vlees werd in potten gestopt met een laag vet erop. Zo kenden ze allemaal trucjes om het voedsel zo lang mogelijk goed te houden.  

Een boerenfamilie probeerde op alle mogelijke manieren aan de kost te komen. Ze hielden niet alleen een kleine veestapel, maar verbouwden ook groente, fruit en aardappels. De boeren verdienden verder wat bij met het snijden van riet, mollenvangen, vissen en dat soort werk. Kleding maakten ze vaak zelf. Daarnaast verbouwden ze cichorei. Dantumadeel was vroeger beroemd om de bouw van cichorei. Hoe dat verbouwen in zijn werk ging, lees je in de volgende paragraaf.

Tekst en foto's Dirk Corporaal 2007

Bekijk het filmpje over hooien

Bekijk het filmpje over melken

We hebben 5 gasten en geen leden online

klaarkampscherf.jpg
oude gemeentehuis.jpg