3.1 Daidalos en Icarus

De les van Icarus

Verteller1: Zo'n drieduizend jaar geleden leefde er een hele knappe kunstenaar. Zijn naam was Daidalos. Voor koning Minos van Kreta had hij een labyrint gebouwd, een kasteel met een wirwar aan gangen. Toen dat karwei klaar was wilde Daidalos met zijn zoontje Icarus terug naar Athene, maar koning Minos wou zo'n knappe kunstenaar niet laten gaan. Om ontsnappen te voorkomen liet hij in de havens alle schepen controleren. Met een schip mee naar Athene varen, lukte dus niet. Nu was Daidalos een hele knappe kunstenaar. Al heel lang droomde hij ervan te kunnen vliegen. Hij was van plan om door de lucht te ontsnappen. Hij bestudeerde uitgebreid de vleugels van vogels. Van veren en was maakt hij enorme vleugels, bond die aan z'n armen en oefende vanaf een heuvel om het vliegen te leren. Toen Daidalos voldoende geoefend had, werd het tijd om Icarus het vluchtplan te vertellen.

Daidalos: Icarus luister. Wij gaan terug naar ons vaderland terug naar Athene.

Icarus: Maar vader, hoe gaan we daarheen? Koning Minos wil ons niet laten gaan en geen schipper durft ons mee te nemen, want alle schepen worden voor ze de haven uit varen onderzocht. Wou je soms stiekem een vlot bouwen  en daarmee naar Athene varen?

Daidalos: Icarus, ik moet je iets laten zien. (Daidalos trekt z'n veren pak aan) Ik heb al een hele tijd geoefend en ik kan nu wat de vogels ook kunnen. (Daidalos neemt een aanloop, strekt z'n armen en vliegt / loopt een klein rondje).  (Icarus slaat z'n hand voor de mond en kijkt vol verbazing naar z'n vader). 

Icarus: Vader, geweldig, je hebt de goden geëvenaard.  Kun je mij dat trucje ook leren? Dan vliegen we weg en heeft koning Minos het nakijken.

Daidalos: Icarus, ga hier eens zitten en luister. Vliegen is een serieuze bezigheid. Het is geen trucje maar een kunst. Goden en vogels hebben er geen moeite mee, maar wij mensen moeten goed weten wat we doen. De mens kan veel, maar er zijn grenzen. Ik zal het je leren, maar je moet me beloven dat je precies doet wat ik zeg. Het gaat alleen goed als je je grenzen kent. 

Icarus: Vooruit vader, leer me het vliegen. Wat jij kunt, dat kan ik toch ook. Laten we voor mij ook zo'n stel vleugels maken. 

Daidalos: Dat heb ik al gedaan, maar voor we verder gaan, wil ik je eerst wat over vliegen vertellen en daarna gaan we oefenen. Je moet de kunst afkijken van de vogels. 

Les één: Je hebt snelheid nodig om te vliegen. Door de snelheid tilt de lucht de vleugels van de vogel op. 

Les twee: Doe alles precies na, en blijf dicht bij mij. Als je mij precies nadoet, komt het goed. Mensen die willen vliegen moeten oefenen en oefenen. Ik ben zelf al een hele tijd bezig en ik heb gezien hoe hoe de arend  zijn jong leert vliegen. Weet wat je doet en denk goed na. 

Les drie: Ken je grenzen. Als je te laag vliegt, raak je de onstuimige golven. Je veren worden nat en voorkomen dat je kunt zwemmen. Bovendien, zwemmen naar Griekenland is onmogelijk. Vlieg dus niet te laag.

Les vier: Vlieg niet te hoog. Wanneer je te hoog vliegt, zal de zon de was waarmee de veren vastzitten smelten. De veren laten los, je valt, en je zult verdrinken. 

Les vijf: Je moet oefenen en nog eens oefenen. Voordat we vertrekken voor onze grote vlucht naar Athene, wil ik eerst een aantal goede vluchten zien.

Verteller 2: En zo gebeurde het. Icarus kreeg les van zijn vader. Elke dag maakten ze zo'n vier korte vluchten. Icarus vond het schitterend, vliegen als een vogel. Hij wou de hele dag wel dooroefenen, maar z'n vader zei dat meer dan vier of vijf vluchten per dag geen nut hebben. Uiteindelijk kreeg Icarus het vliegen onder de knie en brak de grote dag van de ontsnapping van Kreta aan.

Icarus: Vader, hoe weet u nu of we wel de goede kant uitvliegen? Hoe bepalen we de vliegrichting?

Daidalos: Vertrouw me jongen en blijf achter mij aan vliegen. Ik heb vaak gezien hoe onze knappe Atheense schippers de koers bepalen. Ze kijken naar de zon, de maan en de sterren en onthouden de windrichting. Vandaag hebben we de wind in de rug en we moeten ook de zon in de rug houden. Gedurende onze vlucht moeten we dat aanpassen. Als we aan het eind van de middag in Athene landen, dan hebben we de zon aan onze linkerhand. 

Icarus. Oké vader ik snap het. Ik vlieg achter je aan en jij bepaalt de koers. Kunnen we nu gaan?

Verteller1: Toen kuste Daidalos z'n zoon. Hij wist toen nog niet dat dat de laatste keer was dat hij dat zou kunnen doen. Daarna vlogen ze weg. Op weg naar Athene. 

Verteller 2. Eerst bleef Icarus keurig achter zijn vader vliegen. Geregeld keek Daidalos even om en dan zag hij dat z'n zoon het prima deed. Na een paar uur vliegen vertrouwde de vader z'n zoon en keek hij al minder vaak om. 

Verteller1. Icarus vond dat wel prettig. Hij vloog soms even wat lager. Het waaide stevig en ze hadden de wind in de rug. Hij vloog al snel zo laag dat hij het schuim op de koppen van de golven kon zien. Gauw weer terug naar vader. Gelukkig had die niets door. Hij keek links en rechts om de richting te controleren en had daardoor geen tijd om op z'n zoon te letten. 

Verteller 2. En dus vloog Icarus wat hoger. Goh, wat een mooi gezicht. Zag hij in de verte Griekenland al? Nog iets hoger. Ja, ja. dat moet toch.... de kust van Griekenland al zijn. Nog even iets hoger.... De zon bescheen de vele kleine eilandjes voor de Griekse kust. Wat een schitterend gezicht. Dit zouden alle mensen eens mee moeten maken. Al die eilandjes als puzzelstukjes in de blauwe zee voor de kust van Griekenland. Nog even iets hoger......  en nog iets hoger....

Verteller 1: Op dat moment keek de vader achter zich om te zien of zijn zoon hem nog volgde.  Maar waar was z'n zoon? Daidalos vloog een hele cirkel om alle kanten goed uit te kunnen kijken. Toen keek hij omhoog. Veel te hoog zag hij Icarus vliegen. De schrik sloeg Daidalos om het hart en hij schreeuwde zo hart als hij kon:

Daidalos: Icarus, de zon! Denk aan de zon. De zon zal de was van je vleugels smelten!

Verteller2 : Maar.... het was al te laat. De was was al zacht geworden door de kracht van de zon. De veren lieten los. Icarus bewoog z'n armen heel snel op en neer, maar het hielp niets.  Hij vloog niet meer, hij viel. 

Verteller 1: Daidalos zag zijn zoon in het water van de zee vallen en kon niets voor hem doen. Sinds die dag heet die de zee daar .......... de Icarische zee.

Verteller 2: Daidalos vloog in cirkels al lager en lager. Hij tuurde naar de zee. Het enige wat hij nog kon zien waren de veren die op het water dreven.  Met tranen in de ogen landde Daidalos op het dichtst bijzijnde eiland. Steeds weer herhaalde hij de woorden die hij zo vaak tegen Icarus gezegd had.

Verteller1 en verteller2: Een mens moet z'n grenzen kennen.

Dirk Corporaal 20-05-06

 

 

 

We hebben 58 gasten en geen leden online

friesmuseumfibula.jpg
schierstins2.jpg