5. SA'N ALD SOK FOAR DE KLAS

Woensdag 3 maart hebben 2 mensen van het verzet bij ons op school, iets verteld over hun werk in de tweede wereldoor­log. Het verhaal van Piet Veeninga heb ik al eens eerder beschre­ven. Hieronder volgt het verhaal dat Van der Laan vertelde.

 

"Mijn naam is Teunis van der Laan. Ik kom uit Dokkum.  Ik ben al lang gepensioneerd en jullie zullen wel zeggen: "Wat docht sa'n âld sok foar de klas." Ik hoor bij een groep van 20 mensen in Frie­sland die jaarlijks aan 12.000 lee­rlingen ons verhaal over de 2e W.O. vertellen. Wij doen dat omdat we na de oorlog zeiden: "Dit nooit weer!"

 

Bij het verzet

  Ik ben opgegroeid in Dok­kum. Mijn vader was daar veearts en later ben ik hem als veearts opge­volgd. In 1941 studeerde ik in Wage­ningen en toen moesten alle studenten een loyaliteits verkla­ring ondertekenen. Een verklaring dat we niets te­gen de wil van de Duitsers zouden ondernemen. Ik teken­de die verkla­ring niet. Wie niet ­tekende, moest zich melden in Ommen en werd dan in Duitsland in een fabriek aan het werk gezet. Ik meld­de mij daar niet en moest on­derdui­ken. Onderge­doken bij een boer zag ik dat een geallieerd toestel in Warf­stermolen bij de Leegte, naar beneden kwam. Toen viel voor mij de be­slissing: Als zulke buitenlandse jongens hun leven wagen om ons te bevrijden, kan ik niet zo maar gewoon het einde van de oorlog afwachten. Ik sloot me aan bij het verzet.

 

Rebecca

  "Myn faam" was een dochter van de bakker. Daar hadden ze een joods meisje als onderduikster. Zij was 4 jaar toen ze nog met haar vader en moeder in Amsterdam woonde. Het gezin was al van plan om onder te gaan duiken, maar he­laas, vlak daarvoor werd de vader gearresteerd. Rebecca was toen vier jaar, maar beel­den van de arrestatie staan in haar geheugen gegrift. Vader werd tussen twee mannen meegesleept

Rebecca en haar zusje van drie werden direct daarna opge­haald om hen in Friesland onder te laten duiken. Moeder die met de kleine baby ook zou onderduiken, werd opgepakt en evenals vader naar Westerbork vervoerd. Alle drie zijn in Duitsland omgekomen. Bet­tie (zo noemden wij haar) en haar zus hebben de oorlog overleefd. Ik ontmoet haar nog geregeld.

 

Een "vals" persoonsbewijs

  Je vraagt je misschien af hoe de Duitsers controle over een heel land kregen. Door het voedsel te distribueren en door iedereen te registreren en persoonsbewijzen te geven. Eigen­lijk was de bedoeling van alle persoonsbe­wijzen dus vals. We kregen persoonsbewijzen. Ik heb er hier twee bij me. Eén met m'n eigen naam en één als Hen­drik Lammertsma uit St.Annaparo­chie. Deze man was net overleden, maar was met opzet niet uit het persoonsregis­ter van St. Annaparo­chie geschreven. Ik had dus een vals persoonsbewijs dat klopte. Bij navraag in St. Annaparochie zou er niets aan mankeren. Hendrik Lammertsma stond daar immers nog ingeschreven

 

Wapendropping

  Boven Dokkum, bij Aalsum op het land van boer Veeninga, werden in de oorlog wapens gedropt. Ik was daarbij. De eerste keer wisten we niet precies hoe het zou gaan. Wij dachten dat er een kist uit het vliegtuig gegooid zou worden en hadden het er nog over, dat we die niet op onze kop moesten krijgen. Toen verscheen in de verte het vliegtuig. Met rode en witte lam­pen die alleen omhoog schenen en een seinlamp gaven we het drop­-

pin­gsveld aan. Met veel lawaai kwamen er toen allemaal contai­ners aan para­chutes uit het vliegtuig. Wij dachten dat ze het lawaai in Dok­kum (waar de Duitsers lagen) wel konden horen. Maar geluk­kig, alles ging goed.

 

Op het nippertje

  Wij zaten met vier man bij een boer in Niawier te wachten op een wapen­dropping. Om de tijd te doden kaartten we. Plotseling kwam de boerin er aan. "Duitsers, wegwe­zen!"

Wij wisten wat we moesten doen, dat hadden we al eens geoe­fend. De koffie­kopjes in het afwas­teiltje. De kaarten in de zak en snel op sokken de zolder boven de stal op, om ons in het stro te verstoppen. Toen wij over de zolder liepen, liepen de Duitsers door de stal. Doordat ze laarzen met spijkers hadden hoorden ze ons niet. Aange­komen op de plaats waar de strop­akken zich moesten bevinden, schr­okken we hevig. De stropakken wa­ren weg en de Duit­sers waren onder ons. Gelukkig kwamen ze niet op de zolder. De Duit­sers vonden een onderdui­ker: daar was het hun om te doen. Waar­schijnlijk hadden ze een tip gekregen. Toen ze die had­den zochten ze niet verder. Zo ontsnapten we op het nippertje. Hadden ze verder gezocht dan had­den ze ons op die zolder ontdekt. Dat zou een ramp geweest zijn, want er lag bovendien een hele lading wapens verstop­t

 

Nei de faam

  Op een avond wou ik even naar m'n faam. 'In tút helje.' Toen ik daar aankwam zag ik dat ze blauwe plekken op het gezicht had en ik vroeg haar hoe dat kwam. Ze ver­telde dat ze die middag huizoe­king gehad hadden. De landwacht, Jan Hagel, (N.S.B.-ers met alleen maar een jachtgeweer met hagelpatronen) had het hele huis doorzocht,

spee­lgoed vertrapt, gesla­gen, ge­stom­pt, kortom ze waren als bees­ten te keer gegaan.

  Terwijl ze me dit vertelde, kwam die avond één van die landwach­ters terug. Ik kende hem wel. Zijn zoon was net zo oud als ik. Daar had ik voor de oorlog vaak mee gezwommen. Dit was een gevaarlijke situatie. Bettie (het joodse meisje) zat er bij en ik was als onderduiker hier ook niet veilig.

  Deze land­wachter kwam vertellen dat het 's middags bij de huiszoe­king te gek was gegaan. Daarom kwam hij mijn a.s. schoonvader zo'n beetje excuus aanbieden. Hij zei: "Dit hie hjoed sa net moat­ten. Ik ha om it goed te meitsjen in kistsje Bokking foar jim mei naam."

Mijn a.s. schoonvader zei toen:

"­Nim mar wer mei, do kinst der om my in smoare."

Toen zag de landwachter mij: "Hé Teunis, do hjir."

Ik zei: "Ja, ik haw ferkearing, dit is myn faam."

"Teun, do hoechst net bang te we­zen, ik sil dy net ferriede om't myn soan Berend in kame­raad fan dy wie. Berend hat foar de Dútsers yn Ruslân fochten en is dêr deasket­ten. Ik haw fan de Dútsers in echt pistoal krigen as ûnderskieding foar myn soan."

 

Hij hield z'n woord niet. De volgende dag was er opnieuw huis­zoeking. De Duitsers moesten Teu­nis hebben, zeiden. Ik zat allang ergens anders.

 

Israël

Bettie, woont nu in Israël. Ik ben daar geweest. We zijn daar naar een oorlogsgedenkplaats ge­weest. Daar staat een gedenkteken voor de 1,5 miljoen Joodse kinde­ren die in de oorlog zijn omgeko­men. Als je daar komt zie je twee afgebroken pilaren. Al die jonge levens die werden afgebroken.

 

 

In een donkere ruimte zo groot als deze school branden zeven kaarsen. De vlammen worden weerspiegeld door allemaal spiegels zodat je duizenden vlammen ziet. Heel in­drukwekkend. Al die vlammetjes voor die 1.500.000 kinderen en een stem op de achtergrond die hun namen roept.... Om stil van te worden.

 

Dirk Corporaal, Damwoude 1992

 

 

 

We hebben 53 gasten en geen leden online

fluitenterpentijd.jpg
tjaarda.jpg