7. Spitketen

Op dit moment leven we in Dantumadeel in een gouden eeuw. We worden gemiddeld bijna 80 jaar oud en nog nooit eerder verdienden we met z'n allen zoveel geld. Overal zie je aan dat we het goed hebben. We werken al lang niet meer 96 uur per week zoals de arbeiders in de cichoreidrogerij. We hebben op school per jaar 165 dagen vrij. Ondanks al die welvaart en luxe hoor je mensen toch vaak klagen. Misschien is het wel eens goed om honderd jaar terug in de tijd te gaan. Je zult dan zien dat er in honderd jaar erg veel veranderd is.

Dantumadeel bestaat uit een kleistrook in het noorden, daaronder een zandrug met de dorpen Driesum, Wouterswoude, Damwoude en Rinsumageest en ten zuiden daarvan een laagveen en moerasgebied. De zandrug van Driesum naar Rinsumageest vormt de kern van Dantumadeel. Dit gebied wordt de Dokkumer Wouden genoemd. Vanuit dit gebied trok de bevolking in de terpentijd de klei op. Later, rond 1750, trokken de mensen hier vandaan naar de heide en de lagere gronden ten zuiden van de Dokkumer Wouden.

Een tweede zandrug loopt via Kollumerzwaag en Zwaagwesteinde naar Veenwouden. Op de hogere zandgronden (hier en daar zo'n 2½ m boven zeeniveau) kwam hoogveen en heide voor, in de lage gebieden laagveen. Het gebied ten noorden van Veenwouden ligt onder zeeniveau. Op de kaart staat het woord Laage Veenen. Dat is nu het Buitenveld. Je  had daar toen een natuurgebied van wel 350 voetbalvelden groot waar de grond erg nat was.  Wanneer je de kaarten van Dantumadeel goed bekijkt, dan ontdek je dat de eerste en de meeste huizen zich in de Dokkumer Wouden bevonden. In de Middeleeuwen waren daar al dorpen, kerken en states.

Het natuurgebied bij De Valom 2007

Na 1750 ontstonden ten zuiden van de Dokkumer Wouden de arme heidedorpen zoals 'De Broek' (nu Broeksterwoude) en Zwaagwesteinde. Vroeger waren in Friesland de mensen die op kleigrond woonden rijk en die op de heide arm. Dat is allang verleden tijd. Tegenwoordig zie je geen verschil meer in rijkdom tussen de klei en de wouden. Zwaagwesteinde is nu het op één na grootste dorp van Dantumadeel. Een modern dorp met ruime woonwijken. Laten we met behulp van de kaarten eens naar dat dorp kijken.


Hierboven zie je een stukje van de kaart van 1718. Zwaagwesteinde heette toen Swaegwestereind, het gebied ten westen van de Zwaag (Kollumerzwaag). Je ziet op deze kaart nog geen kerk. Er woonde slechts een klein aantal mensen langs de weg naar Kollumerzwaag. Je kunt de huizen tellen, het zijn er ongeveer 25. Hier woonden ruim 100 mensen. Verder zie je het woord ‘hoogveen’ staan, dat veen was nog niet afgegraven. Het meeste hoogveen was in Dantumadeel al voor 1700 afgegraven. Het afgraven van laagveen ging hier en daar nog door tot in de negentiende eeuw.  

Hier zie je een kadasterkaart uit 1832. Ten zuiden van de weg van Zwaagwesteinde naar Kollumerzwaag staan nu meer huizen. Zwaagwesteinde wordt een heidedorp. Steeds meer arme mensen gaan hier wonen.

jaar

inwoners

per gezin

aantal huizen

1720

±100

±4

25

1749

321

4

50

1820

595

5

120

1840

950

6

160

1930

2901

 

 

2006

5090

 

 

In 1749 werd in Nederland de belasting naar draag-kracht ingevoerd. Rijke mensen moesten meer belasting betalen dan arme mensen. Daarvoor werden er overzichten gemaakt van alle gezinnen en hun bezit. Belasting betalen is niet leuk, maar het levert wel heel waardevol bronnenmateriaal op. Met behulp van de belastingschriften, die ze toen quotisatie kohieren noemden, kunnen wij nu allemaal onderzoeken doen. Hiernaast zie je een schatting aan de hand van die belastingschriften van arm naar rijk gemaakt door J.J. Spahr van der Hoek. Duidelijk valt op dat Zwaagwest-einde het armst was. Bijna 60% van de inwoners was arm. Na 1749 neemt dit aantal toe. De rijkere dorpen stuurden hun armen weg naar de hei. Daardoor groeide Zwaagwesteinde sneller dan andere dorpen. 

1749

welgesteld

middelmatig

sober of arm

Akkerwoude

11%

52%

37%

Murmerwoude

13%

46%

41%

Dantumawoude

23%

35%

42%

Wouterswoude

35%

35%

30%

Driesum

27%

33%

40%

Veenwouden

21%

42%

37%

Zwaagwesteinde

4%

37%

59%

 Bron: J.J.Spahr van der Hoek, De heidedorpen blz. 54 

Om je een idee van de armoede te geven, volgt hier in een overzichtje het bezit van koeien en paarden in het jaar 1800. Zwaagwesteinde bestond toen uit ongeveer 100 gezinnen: 

Totaal 100 gezinnen in 1800:

vee:

11

4 tot 10 koeien

20

1 tot 3 koeien

5

geen koeien, wel een paard

rest

dagloner, veenarbeider, venter, bedelaar

Bron: K. Sikkema, Zwaagwesteinde , het ventersdorp op de Friese heide blz 39.

Tussen 1850 en 1890 kregen de arbeiders in Friesland het steeds slechter. De lonen daalden en de mensen konden steeds minder kopen. Dantumadeel bestond uit twee gebieden: arm en veel minder arm. De armste gebieden waren: De Hale ten zuiden van Murmerwoude, De Broek ten zuiden van Akkerwoude en het gebied bij Zwaagwesteinde. Daar trof je erg veel eenkamerwoningen aan.

Krotwoning op It Skier in Zwaagwesteinde, afgebroken in 1928uitenveld bij De Valom 2007

Misschien ga je zomers wel eens kamperen. Een bungalowtent is vaak nog groter en luxer dan een spitkeet of eenkamerwoning. Een eenkamerwoning had één vertrek voor wonen, slapen en koken. In Dantumadeel waren in 1899 in verhouding tot de andere gemeenten in Friesland erg veel eenkamerwoningen.

Met een eenkamerwoning bedoelen we een woning van ongeveer 20 m2 zonder bovenverdieping, met een stahoogte van minder dan 2,25 m, geen keuken en een wc. Daarin woonden gemiddeld 5 mensen.

Hieronder vind je de gemeenten met de meeste éénkamerwoningen: 

Dantumadeel

81% van het totaal aantal woningen was een éénkamerwoning.

Achtkarspelen

74 % éénkamerwoningen (waarvan ruim 200 woningen waar de muren van aarde en het dak van riet was).

Smallingerland

73% éénkamerwoningen

In Achtkarspelen waren volgens dit overzicht van 1899 200 plaggenhutten. In Dantumadeel treffen we ook spitketen en krotwoningen aan.  

Spitkeet uit Zwaagwesteinde

Plaggenhutten of spitketen werden in één dag gemaakt. Eerst werd er een gat gegraven. De modder en graszoden (plaggen) werden op de rand gelegd. Wanneer een jongen en een meisje gingen trouwen, dan moesten ze naar het gemeentehuis in Rinsumageest lopen. Vanuit Zwaagwesteinde was dat een flinke wandeling. Als ze terugkwamen, hadden de familie en de buren de spitkeet vaak al af.  

Jelle Dam, die van 1857 tot 1935 leefde, werd in zo'n plaggenhut geboren. In zijn boek Jeugdherinneringen van Jelle Dam schildert hij het leven op de heide bij Harkema rond het jaar 1900. Het leven op de heide bij Zwaagwesteinde zal ongeveer hetzelfde zijn geweest.

Woning van de buurman van Jelle Dam getekend door Jelle Dam

Hieronder volgen een paar stukjes uit zijn boek. De tekst en de spelling zijn aangepast om het wat gemakkelijker te kunnen lezen. Jelle Dam tekent een spitkeet en geeft er een omschrijving van een:

 Een spitkeet is een woning geheel van zoden gebouwd, strooien zolder, lemen vloer, 'n grote vuurpot, tegen een dikke leemhoop, 'fjursté' genaamd, om de gevel voor uitbranden te bewaren. In mijn herinnering zie ik, hoe vooral dinsdags en vrijdags, grote drommen langs de huizen liepen om te bedelen.  

 Jelle Dam geeft in zijn boek een indruk van hoe het was om in zo´n spitkeet te wonen. Hij zegt daarover: 

Ik woonde met mijn ouders in een heidehut. Er zat geen steen aan. De muren waren van onderen wel een meter breed en liepen dan schuin naar boven. In de muren zat allemaal ongedierte. Torren, duizendpoten, oorwormen en vooral ook padden. Van de eerste drie soorten hadden wij vooral in de zomer veel last, omdat ze dan de bedden op zochten. Een pad heb ik nooit in bed aangetroffen. Moeder heb ik daar ook nooit over horen vertellen, maar ik heb ze wel vaak over de vloer gezien. Nog zie ik hoe moeder ze dan met een tang naar buiten bracht. Ik kan mij nog goed herinneren dat wanneer ik toen op bed lag, ik die padden zo zacht en langzaam naast mij in de muur hoorde ''krôkjen" (kwaken). Dat gaf zo´n rustig gevoel.

Spitkeet uit spitketen museum in Harkema 

Wanneer je het boek van Jelle Dam leest, dan houd je het niet voor mogelijk dat er in het begin van de twintigste eeuw nog mensen in zulke slechte omstandigheden leefden. Jelle Dam heeft zijn best gedaan daar verbetering in te brengen.  

Ik woonde toen in de zogenaamde Hamsterheide (Harkema Opeinde) waar de gehele bevolking zich bezig hield met vlasbraken, een zeer vermoeiend werk; ik zie nog de zwarte vlekken op de ruggen, waar de kleren waren doorweekt van het zweet; ik hoor nog die braken kletteren, waarmee de eersten 's morgens 2 à 3 uur al begonnen, tot eindelijk om een uur of 5 ook de laatsten in 't spier waren. De besten konden dan vijfenveertig tot zestig cent per dag verdienen.

Hij vertelt in zijn boek dat hij pas voor het eerst in zijn leven een stenen gebouw ziet wanneer hij naar school gaat. Tot die tijd was hij blijkbaar nog nooit van de heide af geweest.

Je kunt je nu moeilijk voorstellen hoe die mensen toch nog wat van het leven probeerden te maken. Jelle heeft, wat dat betreft, grote bewondering voor zijn moeder.  

Er werd in die tijd zo weinig verdiend. Wij konden 't met ons drieën [vader Durk Dam, Jelle Dam en zijn broer] niet meer verdienen dan drie à drie gulden vijftig in de week. Een heel enkele keer vier gulden. Zaterdags bracht ik het geschoonde vlas naar de eigenaar en als ik dan tegen de avond thuiskwam, vroeg ik mijzelf vaak verwonderd af, waar moeder toch de moed en de lust weghaalde, om alles zo netjes schoon te hebben. Van buiten was alles netjes afgestoft, aangeveegd en met wit fijn zand bestrooid. De stoffige gordijntjes waren door helderwitte vervangen, die dikwijls op vele plaatsen versteld waren. En als de ketel zo pruttelend over het plaggenvuur hing, en soms zo gezellig kon zingen, dan was het mij soms alsof de oude stoeltjes-klok helderder tikte dan gewoon. En als ik dan 't geld voor moeder op tafel neerlegde en daar was bij verrassing eens vijftig cent meer dan gewoon, en ik zag dan die zo genoeglijke uitdrukking op moeders gezicht, dan was mij dat een geweldige aansporing om mijn uiterste best te doen. Als moeder dan met krijt op de tafel uitrekende, wat en hoeveel ze ervoor krijgen kon, en zij kon het zo regelen, dat er een half ons klontjes af kon, dan scheen ze eerst echt tevreden. Zij wou dat zo graag, voor de zondag. Maar dat lukte niet altijd. Dan zei ze bemoedigend: 'Dan maar wachten tot ’n volgende keer, dan smaakt het ook zoveel  lekkerder'. Klagen deed moeder nooit.

 

Jelle zijn broer is ziek en zou eigenlijk niet in het stoffige vlas moeten werken. Z'n broer houdt het niet vol en sterft. Jelle beschrijft dat als volgt: 

De kwaal van mijn broer verergerde langzamerhand. En als hij soms zo hoestte en bloed overgaf, dan verging ik bijna van medelijden, vooral als hij op mijn smeekbeden, om toch in huis te gaan, zei: 'Maar dan wordt het zo'n slechte zaterdag, jongen'. Dan verdienen we te weinig.

Op een morgen was hij vol goede moed. Wij hadden vlas, dat licht te bewerken was. Hij meende, dat we deze week goed konden verdienen. Maar nog voor het licht was, begon hij te hoesten, alweer en alweer. En toen ik de opmerking maakte, dat het nu aardig los begon te komen, toen zei hij, met oneindige trieste stem: 'Ja ... maar ...'t is allemaal bloed'. En toen zag ik, dat hij telkens spuwde naar een plaats, waar moeder het niet zou zien, toen maakte een onbeschrijfelijk medelijden zich van mij meester en ik geloof niet, dat er ooit een gebed met meer ernst tot God is opgezonden, dan toen door mij.

In 1901 wordt de woningwet aangenomen. De overheid kan woningen nu onbewoonbaar verklaren. Dat gebeurt geleidelijk, want er zijn niet direct duizenden woningen beschikbaar voor mensen die in slechte woningen wonen.

 

In 1912 zijn er nog steeds plaggenhutten. Jelle Dam werkt dan mee aan een onderzoek naar het wonen in spitketen. Hij brengt verslag uit aan de burgemeester en zegt dat de woningen lang niet voldoen aan de minimale eisen. Uit dit stukje blijkt tegelijk dat rijke mensen, zoals de burgemeester, niet eens wisten hoe beroerd deze mensen het hadden. Sterker nog, ze durfden er niet eens heen te gaan.  

Ik wou de burgemeester een paar formulieren laten zien die ik gemaakt had. Toen ik de burgemeester enkele formulieren had laten zien en hem vroeg, of het invullen zo goed was, zei hij: ' Ja ... ja ...', en trok even pijnlijk met z'n wenkbrauwen. 'Ja ..., die invulling is goed, maar ... eh ... is het daar zo erg? Hebben ze geen wc? Waar lopen die mensen dan, om eh .....'

'O, mijnheer', zei ik, 'doodeenvoudig, ze hebben 'n grotere of kleine aardhoop achter de woning, en rondom die aardhoop, kunt U het bewijs zien, dat ze nog niet helemaal verhongeren!'

Toen glimlachte hij, maar die glimlach was pijnlijk.

Toen heb ik hem nog verteld van de vrouw, die zo weemoedig zong: 't Is mij altijd, altijd goed'. En hoe die laatste woorden nog natrilden in mijn hoofd, toen ik in 'n volgende woning stond, waar een vrouw en 5 kleine kinderen mij stonden aan te staren, met een uitdrukking op het gelaat, die ik moeilijk kan beschrijven. Hoe de vloer van die woning bestond uit 'modder' en de zolder uit gevlochten stro. En dat stro

's nachts over de vloer werd gespreid, omdat er geen bedstee was en ook geen ruimte voor een bedstede. Daar moesten ze slapen, die ouders met hun 5 kinderen. Of er beddengoed aanwezig was? Ik weet het niet. In de ene hoek lag een hoopje. Het konden oude dekens, maar ook wel oude zakken zijn. Van de drie lichtramen, die samen 24 ruitjes bevatten, waren nog 6 heel, de overigen waren dichtgestopt met papier en vodden. Ik vertelde de burgemeester verder, dat de vrouw mij verteld had dat de man zestig cent per dag kon verdienen, als 't goed weer was. Daar moesten ze van leven, die zeven mensen.

'k Had de moed om te zeggen: 'Burgemeester, U moest eens één halve dag met mij op onderzoek gaan.  'k Zie nog, hoe hij met een armzwaai te kennen gaf:

'Ik kom daar niet, dat moet je niet denken hoor!' Waarop ik zei: ‘Het zijn daar geen kannibalen meneer! Ik schets U slechts iets van de uitersten. Over het algemeen gaat het wel. De meesten hebben wat koffie klaar als ik in aantocht ben en dan houden we meestal een gemoedelijk praatje'.

De burgemeester wou niet mee. Toch had ik bewerkt, dat er hier en daar wat hulp kwam.'

 

Krotwoning in Murmerwoude, afgebroken in 1958

Ook na 1912 blijven er nog mensen in krotten en spitketen wonen, maar de overheid heeft nu de taak om het probleem aan te pakken en dat gebeurt ook. Er komen woningbouwverenigingen en vanaf 1910 worden er veel nieuwe huizen op ruime percelen gebouwd. Woningen zoals je die aan de Willemstraat in Damwoude en in Broeksterwoude nog kunt zien.

 

Woning Patrimoniumweg Broeksterwoude ±1912 

Geleidelijk aan verdwijnen er steeds meer plaggenhutten. In 1939 wordt in Zwaagwesteinde de laatste opgeruimd. Daarmee komt er gelukkig een eind aan de tijd dat er in Dantumadeel mensen in spitketen moesten wonen.

Tekst en foto's Dirk Corporaal 2007

 

Bekijk dit filmpje over leven in een plaggenhut  

 

We hebben 6 gasten en geen leden online

klaarkamp_6.jpg
spitkeetopenluchtmuseum.jpg